Amehoela

IMG_4453

 

Er drijft schuim op de golven van de Waddenzee. Witte klonten die lijken op reuzenkomkommers en soms op drijvende zeehonden. In zee vlokt omgewoelde bagger, de veerboot zet de bodem in beweging. Het mag dan hoogwater zijn, het is niet hoog genoeg om buiten de vaargeul te kunnen varen. Rode en groene bakens tekenen de route die het veer af moet leggen; een meanderend pad met hier en daar een scherpe slinger. Boven water lijkt de route volstrekt willekeurig en compleet onzinnig.
De elkaar tegemoet varende veerboten naderen en wijken, draaien bij en weer af. Het lijkt een rituele paringsdans van aantrekken en afstoten, van elkaar de kop en kont tonen. Wanneer de schepen eindelijk passeren, gebeurt dat op zo’n kleine afstand dat je de passagiers op het andere dek in het gezicht kunt zien.
Net voor de eilandhaven maakt de vaargeul nog een laatste omweg. Het veer rondt de boei zo krap mogelijk, de groengeverfde R13 draait mee op de stroming.

De man op het leugenbankje bij de veerdijk beziet het geslinger met kalmte. ‘De wereld beweegt,’ zegt hij, ‘en mijn eiland wandelt.’ Hij vertelt over de vaargeul die verplaatst, de afgelopen zeventig jaar heeft hij het al vaak zien gebeuren. Wanneer ik begin over de rituele paringsdans van de veerboten kijkt hij me verbijsterd aan. Daarna steekt hij van wal over de eeuwige vertraging van de scheepsdienst en de ergernis die dat de eilanders oplevert. Hij moppert nog wanneer ik op mijn huurfiets wegrijd.
Als ik terugkeer, zit hij er weer. De zon is gezakt, net als het water. Smalle geulen trekken sporen door poreus land, de zeebodem toont zich als een ribbelig, gepokt vel.
‘Mooi he,’ verzucht ik. ‘Land-art is er niks bij.’
Nu is hij het die vertrekt. Hij groet niet, zijn handen blijven in de zakken van zijn manchester broek gestoken. ‘Land-art,’ hoor ik hem zeggen, ‘amehoela.’