A’dam-Rijn kanaal
De kolos hangt boven het water als een betonnen doodskist. Nu het kanaal is omgelegd, is het van zijn benauwende functie ontheven. Voorheen moest de plofsluis in geval van oorlogsnood in één keer 40.000 ton puin laten vallen in het Amsterdam-Rijnkanaal om het af te dammen. Dan zou het eerder geïnundeerde land onder water blijven staan. De grauwe doodskist verzwijgt zijn verleden, maar de stilte klinkt er niet zachter om. 40.000 ton puin, nog immer op scherp in de onderbuik. Bovenop de doodskist staat een auto; die is over de toegangsweg aan komen rijden. Er stappen twee jongens uit. Ze strekken benen, gymnastiseren vingers op smart-phones. Kijken om zich heen. ‘Kom,’ zegt de een tegen de ander: ‘laten we gaan man. Hier is niks te beleven.’
Lek bij Vianen
Zwaarmoedige wolken verbergen alles. Ik ben niet alleen mijn hond, maar ook de rivier kwijt. Die moet links stromen, maar speelt verstoppertje. Al wat ik zien kan, is het gras onder mijn voeten. Gedempt geblaf, de hond leeft. De Lek niet, lijkt het. Er zwelt geluid aan. Geen water, maar motoren. Steeds harder, bij iedere pas draait het volume op; alsof je de grommende onderwereld nadert. Die onderwereld blijkt hemelhoog verheven. Een betonnen constructie doemt op in de mist. De brug, hoog boven de Lek, brengt auto’s van het noorden naar het zuiden van het land, en vice-versa. Tenminste: zo schijnt het. Mijn schijn bedriegt. De auto’s die ik zie, verdwijnen bestemmingsloos de wolken in. Geblaf aan mijn zij. Mijn hond meldt zich. Samen verlaten wij de hemelhoge onderwereld. Wij verdwijnen bestemmingsloos de stilte in.
Lek bij Wijk bij Duurstede
Ik wandel in een mij onbekend parkje in een mij onbekend stadje. Het ligt in een buitenwijk, voor zover je spreken kunt van een buitenwijk in een klein stadje. Maar het wasemt het buitenwijkgevoel grondig uit. Er is een te wandelen rondje rond een veldje, in het midden een creatief bedoelde bijenkast. Het stenen pad is spiegelglad, het miezert. Er loopt een man met een rode muts over het rondje. Hij duwt een blauwe rollator. Dat klinkt kleurrijker dan het is, de werkelijkheid is een zwart-wit opname. De man hijgt, ik zie het aan de wolken die hij uit zijn mond perst. Hij stopt. Doet een greep in de tas die aan de rollator hangt. Er komt een plastic flesje uit. Het is half gevuld met lichtbruine vloeistof. Thee-kleurig. Cognac-kleurig. Het is maar hoe je de wereld beziet. De man neemt een slok. Hij zucht, neemt er nog een. Dan gaan hij en zijn rollator weer voort. We passeren elkaar ten zuiden van de creatieve bijenkast. Hij lacht een bescheiden oude-mannen-glimlach. Als ik tien stappen later nog eens omkijk, knipoogt hij.
Lek bij sluizen Amerongen
‘Tot hoe laat schut je?’ ‘Tot 6 uur.’ ‘Hoezo tot 6 uur?’ ‘Oudjaar.’ Tot zover de mondelinge correspondentie tussen sluis Amerongen en een onzichtbare schipper, ik luister er naar op de marifoon. Het is 4 uur, wij varen de sluis in om geschut te worden. We stijgen 3 meter de lucht in tot het land rondom de waterbak weer zichtbaar is. Een kwartier later liggen we aan de remming, net voor de sluis; ‘een plekje voor de nacht’ met toestemming van de sluiswachter. Die taait af om klokslag 6. Oudjaar. Het sluiscomplex is verlaten als ik er met de hond overheen wandel. Het donker valt snel en dooft geluid dat al onhoorbaar was. Oudjaar. Hier geen vuurwerk. Alleen twee fel-rode lichten als baken in de laatste nacht van het jaar.