1965. Het zal ongetwijfeld een druilerige nacht geweest zijn toen ik, in een buitenwijk van Amsterdam, het licht zag. Tien maart is een dag op een breukvlak: de winter wil best wijken, maar het voorjaar is nog niet klaar voor groots vertoon. Als jongste van vier kinderen groeide ik op in een gezin waar paardenkoorts het dagelijkse leven beheerste. Met zes aan tafel was een zeldzaamheid, er was altijd wel iemand op de manege. Mijn wereld rook doordringend naar paard en was zo overzichtelijk als een glad getrokken hoefslag. Een carriere in de paarden zou een logisch vervolg geweest zijn.
Na een weinig inspirerende middelbareschooltijd, koos ik voor de opleiding goudsmeden. Drie jaar later liep ik stage bij een Amerikaanse hippie met een passie voor edelstenen en drank. Ik zakte op een tiende punt voor mijn ‘Meesterteken’ en kreeg mijn beste levensadvies van een collega: talent alleen is niet genoeg, je vak moet bij je karakter passen. Een half jaar later, zomer 1989, deed ik toelating op de Gerrit Rietveldacademie.
De afdeling Sieraden voelde benauwd. Na twee jaar stelde ik een gemengd pakket samen. Vier jaar later studeerde ik af bij de afdeling Theatervormgeving. Met meer dan manshoge objecten in dezelfde vormentaal als mijn eerdere sieraden. Al tijdens het laatste jaar op de kunstacademie werkte ik in de praktijk: maakte rekwisieten voor een dansvoorstelling, decors voor kleine concerten en het toneelbeeld voor de uitreiking van de Amsterdamse kunstprijzen 1994. Na de Rietveld volgden twaalf jaren waarin ik werkte als zelfstandig ruimtelijk vormgever. Opdrachten voor Mojo (aankleding Drum Rythm Festival en North Sea Jazz), diverse festivals (IDFA, Nederlands filmfestival, festival Mundial, IJsbreker) en autonome kunstprojecten op oa Oerol. Naast decors/aankleding voor manifestaties werkte ik mee aan film- en televisieprojecten. Ik won de perspectiefreis van de ‘Stichting Aanmoedigingsfonds voor de kunsten’ en maakte en realiseerde ontwerpen voor diverse tentoonstellingen, o.a. in het Afrika museum, de Beurs van Berlage en museum Boymans van Beuningen.
In 2004 was de inspiratie tanende. Ontwerpen in opdracht is leuk maar voor mij ook beperkend. Gesoebat over geld, praktische bezwaren en tijdsdruk. Om opnieuw het vrije gevoel van de academie te ervaren, ging ik een korte cursus verhalen schrijven volgen. Dat liep wat uit de hand. Ik deed een vervolg cursus bij Script+ en besloot me daarna in te schrijven op de Schrijversvakschool Amsterdam. Een avondopleiding van minimaal vier jaar. Ik wilde fictie schrijven, maar in het basisjaar maakte ik kennis met essayistiek. In de daaropvolgende twee jaar heb ik het beste van beide genres leren kennen: de verbazing over de werkelijkheid –met verhalen die binnen fictie vaak niet geloofwaardig zouden zijn- en de verhalende manier van schrijven die in proza gebruikelijk is.
In het afstudeerjaar koos ik een begeleider van buiten school: Jan Brokken, een schrijver die zowel fictie als non-fictie beoefent. Ruim twee jaar werkte ik aan Luchtcowboy: het waargebeurde verhaal van een avonturier die in wrakkige vliegtuigen de wereld over vloog als dierentransporteur. Met mijzelf, een toen twintig jarig paardenmeisje als assistent. Ik studeerde er in 2009 cum laude mee af op de schrijversvakschool. Het manuscript werd opgemerkt door Nijgh en van Ditmar, de uitgeverij publiceerde Luchtcowboy in 2011.
Intussen bewoonden mijn vriend en ik vanaf 2001 een woonschip in een Amsterdamse haven. In 2007 kochten wij een vrachtschip ‘uit het werk’ met als doel het te verbouwen tot varend woonschip. Na een jaar van hard eigen-werk om dit te realiseren, konden we op ons schip gaan wonen. Sinds dat moment varen we met grote regelmaat; korte en langere periodes, waarbij we nu en dan een tijdje op een andere plek dan onze Amsterdamse thuishaven wonen.
Henriëtte is een klipper uit 1901. Haar uiterlijk is in meer dan 100 jaar tijd flink veranderd: ze is stukje bij beetje aangepast aan de nooit eindigende eisen van de Nederlandse binnenvaart. Omdat het verleden van de klipper mij interesseerde, ging ik op bezoek bij de voorlaatste eigenaar: een schipperse die in 1933 op het schip geboren is. Haar verhalen en anekdotes spraken zo tot de verbeelding, dat ik besloot om onderzoek te doen naar de geschiedenis van Alfons Marie, want dat bleek de doopnaam van mijn klipper. Die zoektocht leverde een prachtige geschiedenis op; niet alleen van de klipper en haar vijf generaties schippers, maar ook van een eeuw Nederlandse binnenvaart. Ik schreef het allemaal op in Een vrouw van staal – de buitengewone biografie van een binnenvaartschip.
Het boek bracht mij een nieuwe wereld in. Tijdens lezingen die ik over Een vrouw van staal gaf, ontmoette ik veel oud-beroepsschippers wiens verhalen te mooi waren om niet te bewaren. Het schippersvakblad Schuttevaer bood mij daarvoor de ruimte: ik schreef zo’n 50 schippers-portretten in de serie Schippers van Weleer. Toen het boek in de maritieme wereld bekend raakte, werd ik steeds vaker benaderd door waterwerkers met mooie verhalen. Ook die schreef ik op. Voor de Schuttevaer maar ook voor VLOT-magazine en EOC-info, beiden bladen voor schippers en waterbewoners, die weer nieuwe watervertellingen aanleverden. Ze zijn te vinden onder de balk ‘In opdracht’ op deze website. Daar staan ook de Scheepjournaals waarin ik verhaal over het leven op een varend woonschip.
Mijn ‘scheepsleven’ brengt veel verrassende wendingen. In 2019 werd ik door de theatermannen van BUOG gevraagd een toneeltekst te schrijven over het leven, de dood en de wederopstanding van een koftjalk. Bepaald een uitdaging omdat ik geen enkele ervaring had met toneelschrijven, maar mijn ervaring als theatervormgever maakte het tot een interessante, nieuwe manier van werken. De dochter van Martenshoek werd in oktober 2019 een week lang gespeeld in Delfzijl in opdracht van Stichting de Watervloot.
Al snel na Een vrouw van staal ben ik begonnen met het zoeken naar een onderwerp voor een nieuw boek. Dat werd de geschiedenis van de Amelander Dam. Een onderwerp dat mij past; al op de Rietveldacademie was ik bezig met de strijd tussen de zee en de mens. In zekere zin kun je zeggen dat Waddenwolf een geschreven versie is van mijn eerdere beeldende werk. Mijn conclusie, vooralsnog, is dat het niet gaat om het medium, maar om het verhaal dat je vertellen wilt.
Als biografie uitsmijter nog dit: naast al het schrijf- en scheepsleven is er ook nog een ander bestaan. Mijn allerliefste hondenbaan bij de eerste en enige Amsterdamse hondencreche Doggiedog, en mijn toneelmeesterschap bij (voorheen) VPRO Boeken en Buitenhof. Ik ben een mens dat graag meerdere petten draagt.