Ik begon pas jaren na die eerste vlucht met Gas Air mijn collectie vliegrampfoto’s aan te leggen. De eerste foto die ik uitknipte, was er een van drie mannen in wegwerkers-pakken naast een berg zwartgeblakerd staal waarin geen duidelijke vorm meer te herkennen viel. Ik was geschokt door de sensatie van schoonheid die me overviel toen ik er naar keek. Hoe kun je schoonheid zien in een doodskist? ‘Restanten van de vliegramp in Taipei,’ luidde het onderschrift.
Ik knipte alleen foto’s uit die mijn blik langer vasthielden, die me dat gevoel van schoonheid gaven, nooit foto’s die me deden griezelen uit sensatiezucht. Een op zijn rug gestrand toestel, het landingsgestel steekt omhoog als geheimzinnige apparatuur. Het lijkt iets te meten dat de langslopende reddingswerkers niet herkennen. Een stalen romp rijst op in een verlaten landschap, het doet denken aan een monumentaal kunstwerk.
Ik plakte ze allemaal aan de wanden van mijn atelier en werkte ertussen aan opdrachten die zich afspeelden binnen de beschutte muren van musea en festivals. Ik raakte eraan gewend, het voelde vertrouwd, prettig. Tot een collega zich een langere blik permitteerde.
‘Het is toch wel een beetje ziek.’ Hij liep langs de wanden en legde nu en dan zijn vingers op een foto. ‘Hier, kijk, de dood.’
Ik wist niets te zeggen. Zo had ik het nooit gezien.
(fragment Luchtcowboy)
Luchtcowboy begon als een essay. De titel luidde: ‘Van ramp tot kunst. De schoonheid van de vernietiging.’ Het ging over mijn fascinatie voor vliegtuigrampen. Ik droomde er niet alleen over, ik verzamelde ook foto’s van neergestorte toestellen. Dat was begonnen nadatik een man had ontmoet die, naar eigen zeggen, paarden transporteerde per vliegtuig.
Omdat ik hem niet geloofde, nodigde ik mezelf uit eens mee te gaan. Zo zou ik Cees Slootwijk, want zo heette de fantast, kunnen ontmaskeren. Wat volgde waren een aantal vluchten met vrachttoestellen van twijfelachtig allooi, naar plaatsen waarvan ik het bestaan niet eens vermoedde.
In het essay wilde ik het een en ander uitzoeken. Ik beschreef één van de vrachtvluchten die ik met Cees Slootwijk maakte en onderzocht al meimerend een aantal, volgens mij, reuze interessante vragen. Over de verhouding van de menselijke maat ten opzichte van de grootte van een ramp bijvoorbeeld, en over verbanden tussen de schoonheid van mijn vliegtuigwrakken en beeldende kunst.
Ik liet het essay lezen aan een ervaren schrijver.
‘Mmm, interessant,’ zei hij. Ik straalde, hij vond het een goed essay en, belangrijker, interessante gedachtesprongen. Voor ik kon reageren, sprak hij verder: ‘die Cees bedoel ik dan. Interessante man. Wie is dat?’
Dat essay, dat werd niets meer. In plaats daarvan stelde ik mezelf dezelfde vraag: Wie was Cees Slootwijk eigenlijk?
Ik ontmoette Cees ruim voor ik twintig werd. Hij was de vreemde eend in de stadsmanege waar ik bijkans woonde. Een excentriek type, luidruchtig aanwezig met vreemde, vaak te grote verhalen. Maar blijkbaar niet bedreigend: hij kon vloeken in de kerk die onze manege was. Wij reden onze paarden volgens de strenge, Engelse dressuur. Cees predikte, hardop en met verve, het vrije westerngeloof. Ik wist niet wat ik van hem denken moest. Of eigenlijk wist ik dat wel: ik was zeventien en een wijsneus. Ik geloofde van zijn verhalen geen woord. Sommige echter bleken waar: hij bouwde inderdaad zijn eigen American dream. Een ranch op een braakliggend, blubberig terreintje. Ingeklemd tussen de oprit naar de snelweg en het spoor waar de sneltrein naar Den Haag juist vaart begon te maken.
Ook zijn favoriete westerntent bestond echt. Aan de bar zaten cowboys, aan hun belts hingen pistolen waarvan ik me afvroeg of ze geladen waren. Cowgirls in jurken met kanten ruches en hoog opgebonden krulletjes dansten op rij als 1 lichaam, alsof alle benen en armen door dezelfde hersenen werden aangestuurd. Maar zijn verhalen over zijn nieuwe bedrijf geloofde ik niet. Niemand vloog paarden op Amerika in een jumbojet, laat staan tachtig koeien in het ruim van een boeing 707.
‘Ga ns mee’, zei hij.
‘Dat is goed’, antwoordde ik.
Smalend. Wist ik veel.
Zeven transportvluchten maakte ik met Cees. Vier met koeien, drie met paarden. Dat was genoeg om te weten dat niet ieder sterk verhaal gelogen was. Wanneer ik terug kwam van een vlucht met tachtig koeien die gelost moesten worden op een onvindbaar militair vliegveldje met een te korte landingsbaan, brandden de verhalen me op de tong. Maar hoewel ik het avontuur deelde met Cees: de plaat voor zijn kop paste mij niet. Voor mij waren de opgetrokken wenkbrauwen van de toehoorders aan de manege-bar genoeg om maar de helft te vertellen. De meeste verhalen waren te bizar om te kunnen geloven. Ik zweeg. Ging naar de kunstacademie. Bleef op de grond. En verzamelde plaatjes van vliegtuigrampen. Twintig jaar lang.
Na mijn gesprek met de ervaren schrijver die niet geïnteresseerd was in mijn essay maar wel in Cees Slootwijk, ging ik op onderzoek uit. Toen ik daarmee begon was hij ruim een jaar dood. Ik had Cees negentien jaar niet gezien.
Ik begon bij zijn dochter. Al spoedig volgde zijn ex-vrouw. Als onervaren schrijver had ik er geen idee van hoe je mensen aan het praten krijgt.
‘Goed luisteren,’ had de ervaren schrijver me aangeraden, ‘geïnteresseerd zijn.’
Dat laatste was geen probleem. De verhalen die ik te horen kreeg waren zo wonderlijk dat dezelfde twijfel van twintig jaar eerder me met regelmaat overviel. Zo bleek Cees een onecht kind te zijn, zijn moeder een Godsdienstfanaat en en-passant was daar een doodgeboren tweeling waar Cees en zijn ex-vrouw de rest van hun leven over gezwegen hebben, ook tegen elkaar.
Ik spoorde René op, een doorgewinterde paardenman die jaren voor Cees gevlogen had. Kreeg het telefoonnummer van Roland, een airbrooker met wie Cees zijn dierentransportbedrijf was begonnen. Hoorde over Rick, die net als René in opdracht van Cees en Roland met koeien, struisvogels of kamelen in twijfelachtige Boeings 707 had rond gevlogen. De drie mannen kenden elkaar. Ik zag er tegenop met hen te spreken, al was dat gevoel nergens op gebaseerd. Maar mannen met avontuurzucht zijn nu eenmaal niet voor één gat te vangen.
René toonde twee gezichten. Meestal was hij me zeer ter wille. Dan vertelde hij verhalen vol anekdotes. Diepte foto’s op van een cargotoestel dat bij gebrek aan zicht in het Victoriameer was geland. En van een te zwaar beladen Boeing die bij de start twee klapbanden opliep, waardoor de landing een angstig avontuur werd.
Wanneer mijn vragen te expliciet werden, kwam er een andere René boven. Die zat als een koning op zijn houten zetel, de armen op de gedraaide leuningen gevlijd. Achter de rook van zijn niet eindigende stroom shaggies, zei hij me dat het verstandiger was zorgvuldig te schrijven over vliegveld Oostende. Zijn armen sloeg hij over elkaar, op mijn vragen antwoordde hij uitsluitend nog met ja of nee. Achter het raam van het balkon gromde zijn Rottweiler.
Rick had een andere methode om te kijken wat voor vlees hij in de kuip had. Toen ik zijn erf opdraaide in een klein Drenths dorp, galoppeerde hij met een schuimbekkend paard rakelings langs mijn auto. Een enorme hond op de oprijlaan daagde me uit het portier te openen. Toen Rick een paar minuten later terugkwam, schreeuwde hij me toe dat ik hem maar moest volgen. Hij reed het weiland in. Daar stond een kudde paarden, de dieren gedroegen zich alsof ze nog op de pampa leefden waar Rick ze vandaan had gehaald. Nadat ik een kwartier lang hun stampende hoeven ontweken had, nodigde hij me uit binnen te komen. We spraken de rest van de dag over Cees en zijn zelfgemaakte transportstallen, over Russische kisten met kapotte airco waar de koeien dampend door de knieën gingen en over struisvogels die golvend als de zee zij aan zij in het ruim in een Boeing 707 stonden.
Roland uiteindelijk, vertelde de keerzijde van het verhaal. Hoe hun bijzondere bedrijf na de glorietijd failliet was gegaan. Hoe Cees was afgegleden. Hij schetste een man met een overdosis fantasie en creativiteit, twee eigenschappen die zich uiteindelijk tegen hem keerden. Maar hij schetste ook bewondering. En, hoe onhandig en verstopt ook: liefde.
Het schrijven van Luchtcowboy was een avontuur. Het is spannend een geleefd leven te reconstrueren, feiten te vinden die een gevormd beeld compleet om kunnen draaien. Soms voelt het als schatgraven, soms als lijkenpikken. Het is maar een dun lijntje dat een held van een loser scheidt, een sympathiek mens van een manipulerende freak. Cees was het, zoals een goed personage betaamt, allemaal. Ik heb me geen moment met hem verveeld.
Als toegift mijn favoriete vliegtuigrampfoto’s.