Making of Waddenwolf

‘Mijn dam.’ Pieter loopt naderbij. Kloppend hart, gejaagde adem. De wind duwt hem terug, belemmert hem de toegang. Kromgebogen marcheert hij verder. Zijn jaspanden flapperen als vleugels op zijn rug; een kraai die niet kan opvliegen. Hij stapt de dam op. De basaltprisma’s zijn glad maar liggen vast, er beweegt niets onder zijn voeten. Hij tuurt naar beneden. Het waterpeil is dichter bij laag- dan hoogwater, maar de zeebodem ligt nog verscholen. Water golft tegen de dam, hier en daar is het rijshout zichtbaar onder weggeslagen stenen, piketpalen steken de lucht in als manende vingers. De wind loeit, Pieter zwabbert over de damrug als een dronkenman. Tot hij niet verder kan. Water kolkt voor zijn laarzen. Witte schuimkoppen. Het heeft iets triomfantelijks, zoals de zee van links naar rechts voor hem langs stroomt. Alsof hij uitgelachen wordt.

Een verhaal over het grootste, mislukte Nederlandse waterbouwkundige project in de 19e eeuw. Dat is hoe ik de geschiedenis van de Amelander dam noem. Het is een waargebeurde geschiedenis die ons land voorgoed had kunnen veranderen maar die haast niemand kent. Hoe ik op het verhaal gekomen ben, wordt mij vaak gevraagd. Dan vertel ik dat alles begon met mijn fascinatie voor de strijd tussen mens en natuur, en dan specifiek het gevecht waarbij die eerste de tweede zijn wil oplegt. Vooral Hollanders zijn daar goed in. ’God created the world, but the Dutch created Holland’ zeggen buitenlanders graag. Daarbij draait het, naast daadkracht, om zelfovertuiging. Ik wilde daar graag over schrijven; over een groots bouwproject waarin de Hollanders het opnemen tegen de natuur, maar dan wel eentje waarbij de natuur wint. Een mislukt project dus eigenlijk, vanuit de mens bezien. Maar mislukte projecten, die blijken niet eenvoudig te vinden. Die worden niet breed uitgemeten. Omdat de zee de grootste vijand van de Hollanders is, zocht ik al snel naar waterbouwkundige projecten. In een boek over inpolderingen vond ik uiteindelijk, cursief gedrukt, als een anekdote, de twee woorden die mij naar mijn gewenste geschiedenis leidden: Amelander dam.

Zoals ik in de verantwoording van Waddenwolf beschrijf, was het plan om de Waddenzee droog te leggen niet nieuw. In de 18e en 19e eeuw wemelde het in Nederland van de ideeën om land te winnen. Velen werden uitgevoerd, vaak op kleine schaal. Aan de Friese en Groningse kust bedijkten boeren stukken van de aangeslibde kwelders; dat waren particuliere initiatieven. Sommige initiatieven waren groter. Zo wilde een groep dijkbestuurders en boeren halverwege de 19e eeuw een ‘kapitale zeedijk’ met een lengte van zo’n zes kilometer bouwen, van de Bildtpollen naar de Boerenpollen. Die dijk moest zo’n zeshonderd hectare kwelder omsluiten om de zeebodem tot vruchtbaar land te transformeren. Het initiatief ging niet door omdat er, nog net voordat de concessieaanvraag de deur uit ging, een veel groter landaanwinningsplan werd aangemeld. De landaanwinning van het Friese wad onder Ameland.

De initiatiefnemer was een jonkheer uit het achterland: Pieter Jan Willem Teding van Berkhout. Hij had het plan om een dam op het wantij te leggen, niet zelf bedacht. Al in 1846 had de Friese boer en self-made waterbouwkundige Worp van Peijma gezien dat de vloed die het eiland Ameland aan beide zijden rondt, veel slib meebracht dat enkel maar hoefde neer te dalen en vastgehouden, zodat de zeebodem werd opgehoogd en er een vruchtbare polder kon ontstaan. Rijkswaterstaatingenieur Benjamin van Diggelen kwam met een soortgelijk idee. Maar beide plannen werden afgeblazen omdat de Staat voor problemen zorgde. Totdat een jonkheer uit Olst besloot dat het megalomane project prima als een particulier initiatief kon worden gerealiseerd. En zo geschiedde.

Toen ik het spoor van de geschiedenis van de Amelander dam gevonden had, ging ik op onderzoek uit. Over het landaanwinningsinitiatief bleek heel wat informatie te zijn. Officiële stukken in diverse archieven, (Staats)verslagen op internet. Het was nog een heel gepuzzel om de complete geschiedenis te bevatten; er waren voortdurend wijzigingen in het oorspronkelijke plan, vaak op last van de Staat die het de jonkheer buitengewoon moeilijk maakte. Ook wilde ik de financiële constructie van de particuliere aandelen en de Staats- en Provinciale subsidie begrijpen, maar als schrijver is mijn economische kennis niet overmatig ontwikkeld, dus gemakkelijk was het niet. Maar het lukte.

Wat niet lukte, was het vinden van informatie over de jonkheer. Zijn motivatie om als advocaat uit het achterland de Waddenzee tot Waddenpolder te transformeren, is nergens beschreven of uitgelegd. Toch kon ik die wel begrijpen: het project zou immers faam en fortuin opleveren. En de jonkheer mocht dan geen kennis hebben omtrent waterbouwkundige kwesties: hij wist genoeg van zakendoen om het project te kunnen leiden zonder de handen vuil te hoeven maken. Daarbij had hij de connecties die nodig waren; Teding van Berkhout verkeerde in aristocratische kringen waarin men bereid was te investeren in het landaanwinningsproject.

Eén ding strookte echter niet met het beeld van deze praktische aristocraat. Ik las dat hij, gedurende de bouw van de Amelander dam, tien jaar lang op Ameland woonde. Niet in een herberg of een huis, nee, hij woonde al die tijd in de primitieve houten keet die was neergezet om als werkoverlegplek voor de directie te dienen. Het bewijs van deze bewering vond ik in het kleine Amelander archief waar hij zichzelf in het bevolkingsregister had ingeschreven. Hiermee viel mijn beeld van de jonkheer in duigen; ik moest verder zoeken naar de man die ik niet begreep.

Ik bezocht het Nationaal Archief in Den Haag. Daar bevindt zich het archief van het patriciërsgeslacht Teding van Berkhout; een familiearchief dat is aangelegd en bijgehouden vanaf 1578. In het boek ‘Om de eer van de familie’, (een sociologische benadering van Het geslacht Teding van Berkhout) van Dr. C. Schmidt, had ik alles gelezen over de Hoenlose tak waartoe Pieter Jan Willem behoorde. Van archiefmedewerkers met witte handschoenen aan, kreeg ik een aantal kartonnen dozen aangereikt. Daarin zat al het aanwezige materiaal dat betrekking had op zowel Pieter als zijn broer Willem Hendrik (Hendrik genoemd in Waddenwolf) én op hun vader Jan Willem Hendrik. Bij het openen van de dozen overviel mij voor het eerst de door Johan Huizinga betitelde ‘Historische sensatie’; het gevoel van direct contact met het verleden, waarbij het tijdsverschil lijkt weg te vallen. Voor de eerste keer had ik iets in mijn handen dat eerder in de handen van de jonkheer is geweest. Zijn zelfgeschreven testament uit 1889.

Ook vond ik twee portretfoto’s. Eén die genomen is op latere leeftijd; een foto die ik al kende uit het boek van Schmidt. Maar er was ook een afbeelding waarop hij een jaar of 40 is. De beginjaren van het landaanwinningsproject. De man met de smetteloze handen die begon met de bouw van de Amelander dam.

Hoe meer ik spitte in de geschiedenis van het landaanwinningsproject, hoe lastiger het werd om te beginnen met schrijven. Mijn uitgangspunt was het vertellen van een waargebeurde geschiedenis, daarom verzamelde ik zoveel mogelijk feiten. Ik maakte uittreksels van ellenlange officiële verslagen van onder meer de Regering in 19e-eeuws Nederlands, tijdslijnen met daarop alle belangrijke gebeurtenissen, ik deed onderzoek naar het leven in Friesland en op Ameland halverwege de 19e eeuw, naar havezate Hoenlo en het herenhuis in Deventer waar Pieter groot werd. Maar telkens als ik begon met schrijven liep ik vast. Omdat ik bij elke scene waar de jonkheer deel van uitmaakte, me afvroeg wat hij dacht. Wat hij voelde, die eerste keer dat hij vanaf de dijk bij Holwerd de vloed het wad op zag stromen, bruin van de slibdelen die bezonken op het wantij. Wat hij zei, die keren dat de concessie gewijzigd werd, en op de dag dat de Staat besloot dat de dam versmald moest worden. Op de dagen waarop hij zag dat de dam, zíjn dam, groeide en het slib de zeebodem bedekte. Wat dacht hij toen?

Het probleem bij het schrijven van een waar gebeurde geschiedenis is dat je je aan de feiten moet houden. Tenminste, als je schrijft in de vorm van een non-fictie verhaal. In een non-fictie boek is geen plaats voor gedachtes van personages, voor hun gevoelens of gesproken woorden. Immers: dat is geen feitelijke werkelijkheid. Een tweede probleem dat zich aandiende, is dat ik geen (bewezen) verklaring had voor jonkheer’s motivatie om zijn megalomane project te verwezenlijken, uiteindelijk zelfs tegen beter weten in. Wel had ik er zo mijn gedachten over.

Het heeft een tijd geduurd voordat ik durfde te kiezen voor de vorm van een historische roman. Maar toen ik eindelijk zo ver was, opende zich een zee van ruimte waarin het schrijfproces als vanzelf van start ging. Omdat ik de vrijheid voelde de jonkheer te zien als de persoon die hij zou kúnnen zijn. Vanaf die dag is jonkheer PJW Teding van Berkhout ‘Pieter’ geworden. De man die zo sterk aanwezig was tijdens het schrijfproces dat hij uiteindelijk een eigen verhaal maakte, met wendingen die me verrasten, en, uiteindelijk, met een einde dat ik niet bedacht had. Ik ben Pieter er zeer dankbaar voor. Hij heeft me geleerd dat het schrijven van een roman soms  een kwestie is van loslaten. Een kwestie die moed en vertrouwen vraagt.

Als afsluiting nog iets over de ‘Historische sensatie’ van cultuurhistoricus Johan Huizinga. Het gevoel van ‘het één worden met het verleden’ overkwam me, als gezegd, toen ik het door hemzelf geschreven testament van Pieter vasthield. Maar het overkwam me nog een tweede keer. Dat gebeurde op een wonderlijke begraafplaats in Deventer, een dodenakker waar al sinds 1918 niemand meer wordt begraven en dat er uit ziet zoals je je een verwaarloosde begraafplaats op een filmset voorstelt. Ik was er om het graf van Pieter te zien. Maar in de haveloosheid van bemoste paden en overwoekerde graven was het onmogelijk de plek te vinden; een dikke deken van herfstbladeren verborg de oude, liggende grafstenen. Met de moed der wanhoop deed ik een oproep op internet: ik kon nog één dag in Deventer blijven en wilde niet vertrekken zonder het graf te hebben gezien. Er melde zich een man, hij vertelde dat mijn jonkheer onder de treurwilg lag. De volgende ochtend ging ik, samen met mijn vriend, terug naar de haveloze begraafplaats en vond het hek dicht. Ik weigerde op te geven nu ik zo dicht bij het einddoel was. We wrongen ons door het hek, renden naar de treurwilg en begonnen als wilden de bladeren te verplaatsen op zoek naar het graf van Pieter. Net toen ik de steen met daarop de naam van zijn vader blootlegde, kwam er een luid schreeuwende man op een fiets aan. Het was de begraafplaatsbewaker. Even haveloos als de begraafplaats zelf. Hij schreeuwde mij toe dat hij de politie ging bellen en was niet vatbaar voor mijn smeken; ik was illegaal op zijn kerkhof. Uiteindelijk gaf hij mij vijf minuten tijd om Pieter te vinden en zijn steen te fotograferen, mits ik alles in verborgen staat terugbracht. Het was een magisch moment waarover ik op deze site het blog ‘Grafkoekje’ schreef.

Zoals bekend, is het landaanwinningsplan op het Friese Wad mislukt. Zelf bezie ik dat feit met gemengde gevoelens. Ik ben, als hedendaags mens, blij dat de Waddenzee nog steeds een zee is, en een uniek natuurgebied. Maar voor Pieter voel ik verdriet. Hij heeft het mislukken van het zijn project ervaren als het te kort schieten van zichzelf. Zelfs in zijn testament, op de rand van de dood, kon hij zich niet losmaken van het idee dat hij het goede deed. Hij heeft het leven verlaten met het idee dat hij gefaald heeft.

Om hem, waar hij ook is, een woord van troost te bieden, wil ik zeggen dat de Amelander dam, haast anderhalve eeuw later, nog steeds aanwezig is. Het is zijn erfenis. Een pracht erfenis die ik onlangs bezocht. De beelden ervan draag ik op aan hem. Samen met mijn dank dat ik zijn verhaal heb mogen vertellen.